Hoofdstuk 5.

De zolderkamer

Vanmorgen was ze niet veel verder gekomen met haar koffers, doordat haar gedachten waren blijven steken bij haar contact met Huib. Na de lunch had ze wat gedwaald over het terrein, en nu, halverwege de middag stond ze in haar kamer naar haar beide koffers te staren.

Ze rekte zich eens uit en besloot er in elk geval in haar kamer wat van te maken. Ze ritste nu ook haar tweede koffer open en zette de kledingkast wijd open. Ze zag een heleboel planken, en ook een ruim hang gedeelte met houten kledinghangers. Ze had niet veel jurken, maar die paar die ze had, konden in elk geval hangen. Ze begon haar kleding in de kast op te bergen en vervolgens ook alle andere spullen een plek te geven. Ze kon haar wekker niet kwijt, er was geen nachtkastje of tafeltje. Ze zette de wekker op de grond naast het bed en bedacht toen, dat ze het bed eigenlijk niet op een fijne plek vond staan. Het stond onder het raam, vlak voor de verwarming. Eigenlijk zou ze daar liever een bureautje willen hebben, niet meteen, maar als na de proefmaand zou blijken dat ze mocht blijven. Margreet keek rond in de kamer. De kamer was groot, maar aan één kant liep het dak schuin af. Niet helemaal tot op de grond, eigenlijk alleen het bovenste gedeelte. Daaronder zou het bed perfect staan. Ze wierp een blik op haar horloge. Het kon nog wel even voor het avondeten. Ze wilde niet met het bed schuiven, want dat zou de houten vloer waarschijnlijk beschadigen, daarom besloot ze het bed eerst een kwartslag te draaien en dan… Terwijl ze het hoofdeind optilde en het bed begon te draaien, schrok ze op van een klop op haar deur. “Ik kom even vragen of je nog wat nodig hebt”, vroeg Huib, zich verbaasd afvragend waarom het bed schuin in de kamer stond.

“Ik kan alles wel kwijt, maar ik wil het bed eigenlijk een andere plek geven, daar onder het schuine dak, met het hoofdeind in die hoek. Is dat wel goed?” vroeg ze, ineens verlegen, “het is natuurlijk mijn huis niet.”

“Nee, het pension is niet van jou, maar deze kamer is van jou zolang je hier woont en werkt, dus we sjouwen dat bed even samen naar die kant van de kamer, zodat je verder kunt indelen zoals jij dat wilt. Pak jij het voeteneind, dan grijp ik hem hier.” Huib kwam meteen in actie en in een mum van tijd hadden ze het bed op de juiste plek. Margreet keek rond in de kamer. Ze zag het al voor zich: daar een bureautje, daar een makkelijke stoel, misschien nog wel met een tafeltje erbij zodat het een leuk zithoekje wordt…

Ineens werd ze zich bewust van het feit dat Huib er nog was, en dat hij glimlachend naar haar stond te kijken. “Oh sorry, ik ging helemaal op in de inrichting van de kamer, in plannetjes die in mijn gedachten kwamen. Ik was je even helemaal vergeten. Bedankt voor je hulp, ik ben blij dat het bed daar nu staat.”

“Is wel goed joh, het bed staat daar inderdaad beter. En ik ben benieuwd wat je met deze grote open ruimte gaat doen. Het lijkt wel een danszaal joh, mag ik deze dans van u?” Hij boog licht en strekte zijn armen uitnodigend naar haar uit.

Margreet deed geschrokken een stap achteruit. “Nee! Nee, ik kan helemaal niet dansen, ik ben echt een stijve hark in zulke dingen.”

“Heb ik even pech!” lachte Huib, en deed net of hij haar schrik niet had gemerkt. “Maar heb je al een idee wat je er wel mee wilt gaan doen?”

“Ja, als ik na deze proefmaand mag blijven, wil ik een bureau kopen en voor het raam zetten. Een bureau waarop ik mijn laptop kwijt kan, en waarop ik ook de ruimte heb om misschien te gaan naaien. Ik houd van handwerken, en op een beetje een groot bureau zou ik dan stof kunnen afspelden en knippen.”

“Heb je al een naaimachine?”

“Ja, ik heb bij mijn ouders een oud kreng staan, maar ik naai liever met de hand.”

“Echt? Kun je dat?”

“Ja, ik weet dat ik het heel netjes kan, ik heb dat als kind wel eens gedaan. Wat ik wel moeilijk vind, is het kiezen van een patroon dat bij me past. Ik weet niet zo goed wat voor kleren ik leuk vind. Nou ja, dat geeft niet, dat komt nog wel. Misschien ga ik eerst wel breien, het wordt steeds kouder, dus een warme trui is altijd welkom.”

“Dus dat kun je ook, een trui breien? Annerieke houdt ook van breien, heeft altijd mijn truien gemaakt, en die van mijn vader en van haarzelf. En vesten, van die grove wol, in natuurtinten. Voor mijn vader en mij gebruikte ze altijd natuurtinten, daar hielden we van, ik houd er nog steeds van. En voor haarzelf gebruikte ze heldere kleuren.”

“Zoals die dunne trui die ze vandaag aan had, dat staat haar echt leuk. Haar blonde haren komen daar zo mooi op uit.”

Huib keek haar blij aan: “Dat vind ik gaaf, dat je dat is opgevallen! Ze heeft prachtig haar, en die spontane krullen van haar vallen inderdaad mooi op op die felle kleuren! Jij hebt trouwens ook mooi haar,” Huib speelde even met zijn vinger met een krul die op haar schouder lag, “net iets donkerder dan van Annerieke, maar het scheelt niet veel. Staan fellere kleuren jou ook niet beter?”

Margreet stond hem met licht open mond aan te staren, niet gewend aan zo’n aanraking, en ook even niet wetend wat ze ermee aan moest. Ze sloot even haar mond, beseffend dat hij een antwoord van haar verwachtte, en haalde diep adem: “Ik… ik… ik weet het eigenlijk niet,” stamelde ze, “misschien moet ik in een winkel eens wat gaan uitproberen. Dan krijg ik misschien een idee.”

Huib liet haar haren los en knikte: “Dat zou je inderdaad kunnen doen. Maar laten we eerst maar naar beneden gaan, Annerieke zal de tafel al wel gedekt hebben. Ik hoorde de gasten net ook al beneden praten. Als ze hun eten opscheppen, leveren ze altijd commentaar op alles wat Annerieke heeft klaar gemaakt. Positief commentaar, altijd weer, altijd blije kreten van verrassing. En als ze eenmaal zitten te eten, klinkt het meer als geroezemoes, dan praten ze bijna alleen met degene die bij hen aan tafel zit, hun partner of zo. Ik houd daar van, het is er meestal gezellig.”

Al pratend waren ze beneden gekomen. Ze stonden even stil in de hal om te luisteren. “Dat klinkt inderdaad leuk, zo gemoedelijk”. Ineens kreeg Margreet een verlangen om hier deel van te zijn, om hier te werken en te genieten van de mensen om haar heen. Was ze maar niet zo verlegen! Ze vond het zo moeilijk om haar houding naar onbekenden te bepalen, om te weten wat ze moest zeggen. Het verbaasde haar hoe ze het naar Annerieke en Huib voor elkaar had gekregen om redelijk uit haar woorden te komen. Ze voelde zich hier vrijer dan waar ze opgegroeid was, en dat verbaasde haar, dat dat mogelijk was in zo’n korte tijd. Maar ze voelde ook, dat ze zelfs naar deze mensen hier nog lang niet echt spontaan kon zijn, niet helemaal vrij, niet helemaal zichzelf. Ze zuchtte, het leven was niet zo eenvoudig, was nooit eenvoudig voor haar geweest…

Naar hoofdstuk 6. Avondeten, een diner

Of naar de Inhoudsopgave