Hoofdstuk 4.

Verwarrende gedachten

Huib zat stil achter zijn bureau, starend naar de deur die Margreet net achter zich dicht had gedaan. Wat was dit? Wie was zij? Wat had hij gedaan?

Hij liet het gebeurde als een film aan zich voorbij gaan. Hij had haar direct aangenomen, omdat hij diep van binnen zeker wist dat “zij het was”. Gewoon een nieuw personeelslid, verder niet, had hij gedacht. Hij had haar bij zijn moeder zien staan en had direct gevoeld dat ze een verlegen vrouw was. En verlegen was ze, niet te geloven, onzeker tot op de botten! Hij had ergens een weerzin ervaren, doordat ze zo anders was dan hij gedacht had. Eigenlijk ook dwaas, hij had blijkbaar zelf een beeld van haar bedacht zonder dat hij een idee had van wie ze was.

Toen ze begonnen was met haar relaas, eerst aarzelend en toen steeds sneller sprekend, ook een steeds fellere toon in haar stem had gekregen, had hem dat geschokt. Eerst omdat niets meer leek te kloppen, maar al snel doordat hij intens met haar mee voelde. Wat moest ze kapot zijn, dat ze zich zo voor zichzelf schaamde! Zonder erbij na te denken was hij opgestaan en naar haar toe gelopen, op zijn hurken voor haar gaan zitten. Hij had zelfs haar beide handen vast gepakt en haar diep in haar grote verbijsterde ogen gekeken. Ondanks dat zijn woorden spontaan uit zijn mond waren gekomen, had hij daarnaast ervaren, zo bizar, dat hij haar kende en dat hij diep in haar ziel had gekeken.

Ja, zo was het, peinsde hij. Hij had eerst ervaren dat hij haar kende… De frons op zijn voorhoofd werd dieper. Hoe kon dat? Dat was niet mogelijk, hij had haar nog nooit gezien, hij had nooit eerder van haar gehoord! En toch had hij gevoeld dat hij haar kende, hij had zelfs lichamelijk een kleine schok gevoeld.

En hij had diep in haar ziel gekeken. Ook zoiets had hij nog nooit meegemaakt! En hij had zoveel gezien, zoveel geproefd… Zoveel pijn, zoveel verwarring, een enorm web van gedachten, maar ook zoveel vuur, zoveel hartstocht.

Huib schudde zijn hoofd alsof hij zich van de film wilde los maken. Gekkigheid, dit kon helemaal niet. Vuur en hartstocht in deze extreem verlegen, onzekere vrouw? Huib, doe normaal, sprak hij zichzelf ernstig toe, sinds wanneer zie jij dingen die er niet zijn? En tegelijkertijd wist hij: ik heb altijd dingen gezien, dingen geweten, gevoeld… die er niet leken te zijn.

Peinzend bleef hij naar de deur staren, niet wetend wat hij met al deze informatie aan moest. Weer schudde hij zijn hoofd, alsof hij alles van zich af wilde gooien. Hij keek naar de rekeningen en brieven op zijn bureau. Hij had verdorie wel wat anders te doen dan zielen te ontleden. Hij keek op zijn horloge, nog een uurtje de tijd om de administratie een eind aan kant te krijgen. Zichzelf dwingend Margreet uit zijn hoofd te zetten, ging hij aan de slag.

Margreet ging haar kamer in, pakte haar eerste koffer en ritste hem open. Verdwaasd staarde ze naar de inhoud, alsof ze geen idee had wat er in haar koffer lag. Ze zuchtte diep en liet zich op haar bed ploffen. Ze zag zichzelf zitten, op die stoel in het kantoortje, met Huib tegenover zich, haar handen in zijn handen, zijn ogen indringend in haar ogen kijkend… Dit had ze nog nooit meegemaakt! Terugdenkend bedacht ze, dat het wonderlijk was dat ze het niet eng had gevonden. Ze had er altijd een hekel aan gehad als mensen zo dichtbij kwamen, haar vast pakten, of haar zo aankeken alsof ze je gedachten konden lezen! Ze had er een hekel aan gehad omdat ze het gewoon eng vond, vreselijk eng! Mensen moesten niet zo dichtbij komen. Ze vertrouwde hen niet, ze kón hen gewoon niet vertrouwen!

Maar toen Huib dit had gedaan, was ze alleen maar stomverbaasd geweest, en verrast. Ja, het had haar verrast dat ze niet bang was geweest. Zijn ogen waren zo dichtbij geweest, een armlengte afstand… en zo indringend, maar niet eng. Hij had dwars door haar heen gekeken, maar ze had geen veroordeling of minachting gevoeld, zijn blik was zacht geweest, indringend maar zacht. En het begrip in zijn woorden had zo gemeend geklonken. Al zou ze fouten maken of iets niet goed begrijpen de komende dagen, het zou niet erg zijn. Dat gevoel hadden zijn woorden haar gegeven.

Dat was toch niet mogelijk? Fouten maken had ze altijd als het meest vreselijke beschouwd, daarin was ze altijd afgebrand, en had ze ook zichzelf afgebrand. En dat zat zo diep, dat ze de intentie van Huibs woorden niet echt durfde te ontvangen, dat ze niet echt durfde te geloven dat het zo simpel zou kunnen zijn. Hij had het misschien wel zo gedacht en gezegd, maar ten diepste kon dit nooit zo zijn, niet in de praktijk. Ze zou alles op alles moeten zetten om haar werk goed te doen, om de juiste woorden te zeggen, geen fouten te maken.

De strijd die in haar binnenste woedde, was heftig. Huibs stem zei geruststellende en opbouwende woorden, maar de stemmen in haar hoofd sabelden zijn woorden neer, waarop zijn stem weer tot haar doordrong en het protest opnieuw startte.

Ineens dacht ze aan wat hij nog meer had gezegd, ook zo ongelofelijk, zo onmogelijk. Familie, een lid van hun familie, zij, Margreet, zou een lid van hun familie zijn? Ook dat voelde te simpel! Ze wist drommels goed dat ze een hulp in de huishouding was, een betaalde Assepoester. Hij kon wel zeggen dat ze dat niet was, maar dat was wel waar ze voor gesolliciteerd had. Margreet grinnikte om de dwaasheid die ze in het idee ervaarde. Familie… een zus van Huib zijn zeker? Ze had altijd graag een broer willen hebben, maar zo eenvoudig zou het nooit kunnen zijn!

Ten diepste was ze niet in staat om te ontvangen wat Huib vanuit zijn hart had gezegd, had laten zien, had laten voelen. En dat bevestigde haar helaas in haar onzekerheid…

Naar hoofdstuk 5. De zolderkamer

Of naar de Inhoudsopgave